Ik vertel het meest aan kinderen in de basisschoolleeftijd en negen van de tien keer vertel ik dan een sprookje of volksverhaal. Het is me al vaker opgevallen dat kinderen vanaf een jaar of zeven na afloop graag willen weten of het echt is gebeurd. Zo ook gisteren weer: ik vertelde een kerstsprookje aan groep 4 en na afloop ontstond er een levendige discussie.
De elfenkoningin van Straatsburg
Het verhaal dat ik vertelde gaat over ene graaf Otto uit de buurt van Straatsburg. Hij wordt de Graaf met het Stenen Hart genoemd, omdat hij geen interesse toont voor zijn talloze aanbidsters.
Maar op de dag voor kerst gebeurt er iets wonderlijks: hij ontmoet een elfenkoningin, wordt op slag verliefd en vraagt haar ten huwelijk. De elfenkoningin stemt in op één voorwaarde: dat hij nooit het woord 'dood' uitspreekt in haar bijzijn.
Na vele jaren gaat dit natuurlijk een keer mis en de elfenkoningin lost op in het niets - voorgoed. Het enige dat overblijft is haar handafdruk bij de deur, die nog steeds zichtbaar is in de ruïne van het kasteel.
Mengeling van fantasie en realiteit
Het aantrekkelijke van dit verhaal vind ik zelf de mengeling van het magische (elfen en hun kunsten) en het tastbare (Straatsburg, een bestaande ruïne). In het begin van het verhaal lijkt het een historisch verhaal: de plek is echt en die graaf Otto heeft misschien wel echt geleefd.
Geleidelijk aan doet het fantastische zijn intrede. Het begint voorzichtig met een waterbron die warm aanvoelt op een winterse dag en waarin de graaf op vreemde wijze zijn ring kwijt raakt. Dat zou allemaal nog net kunnen. Maar dan doen de elfen hun intrede en wordt het duidelijk - bam! - het is helemaal niet echt, maar een sprookje!
Als je dan net weer aan het idee gewend bent dat het allemaal verzonnen is, keert het verhaal weer terug naar de realiteit: het loopt niet goed af met graaf Otto en zijn kasteel vervalt. En die ruïne - met de handafdruk van de elfenkoningin - bestaat écht!
Waar of niet waar?
Ik heb de laatste zin nog niet uitgesproken of een van de kinderen vraagt: "Is dat echt gebeurd?". Het bijzondere deze keer is dat de kinderen niet van mij proberen te achterhalen of het echt gebeurd is of niet, maar met elkaar in discussie gaan.
"Ik denk dat het verzonnen is," is het eerste antwoord en de meesten beamen dat. Maar hoe zit dat dan met die handafdruk? "Die heeft iemand anders er later misschien op gemaakt." Een paar kinderen houden hun mond of fluisteren tegen mij dat ze denken dat het tóch echt gebeurd is.
En dan komt er een jongetje met het mooiste antwoord: "Ik denk niet dat het echt waar is, maar het is wel leuk om te gelóven dat het waar is. Dus dat doe ik."
Als je vertelt, kan alles
Dat jongetje begrijpt het helemaal. Erin geloven: dát is de essentie van verhalen, of je ze nou leest, hoort van een verteller of ziet in een film. Als volwassene met gezond verstand weet ik natuurlijk best dat elfen niet bestaan. Maar op het moment dat ik zo'n verhaal vertel, geloof ik het wél. Sterker nog, dat is de enige manier om het verhaal geloofwaardig te kunnen vertellen en de luisteraars aan je te binden. Gedurende de duur van het verhaal kan alles en is alles echt gebeurd. Dat maakt het nou juist zo mooi en magisch. Echt waar!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten